De voorspelbaarheid hoe het met een kind over 25 jaar gaat is heel bijzonder om te onderzoeken

Populair of gepest? Dat zegt veel over je latere leven

Radboud Recharge 28 oktober 2022

Wat leer je als je een groep mensen volgt vanaf hun babytijd tot ver in de volwassenheid? En hoe houd je zo’n onderzoek al die jaren succesvol in stand? Twee onderzoekers geven een kijkje achter de schermen bij de Nijmeegse Longitudinale Studie, die dit jaar haar 25e verjaardag viert. 'Of je populair bent in de klas, voorspelt jaren later nog je gezondheid en baankansen.'

Stel je Mark Rutte eens voor in de kleuterklas.Waarschijnlijk is het een gewoon jongetje van vier jaar, dat speelt met z’n vriendjes. Maar hoe ziet dat spel eruit? En zijn er op die jonge leeftijd al voortekenen dat Rutte zich zal ontpoppen tot de langstzittende premier van Nederland? Dikke kans van wel, zeggen Yvonne van den Berg en Toon Cillessen. De twee ontwikkelingspsychologen zijn kartrekkers van de Nijmeegse Longitudinale Studie (NLS), een groot sociaalwetenschappelijk onderzoek dat loopt sinds 1998 – nu precies 25 jaar. Het onderzoek gaat over de vraag hoe de kinderen zich in de loop van hun leven sociaal-emotioneel ontwikkelen; in relatie met hun ouders, leeftijdsgenoten en anderen die belangrijk voor ze zijn.

Bij longitudinale studies worden dezelfde mensen meerdere keren onderzocht. Vaak hooguit een paar jaar, maar in dit geval dus al een kwart eeuw. Aan de Nijmeegse studie doen ruim honderd deelnemers mee, die gevolgd worden sinds ze vijftien maanden oud zijn. 'De baby’s van toen zijn nu jongvolwassenen met huizen en banen', zegt Van den Berg. 'Het duurt niet lang meer voordat sommigen van hen zélf kinderen krijgen.'

Soort dagboek

Elke paar jaar zoeken de wetenschappers de deelnemers op. Ze bestuderen hun opvoeding, vriendschappen en sociale status. Hoe is de band met hun ouders? Zijn ze populair, worden ze gepest? Hoe gedragen ze zich in groepen? De studie kijkt ook naar de wisselwerking met hun persoonlijkheid en naar biologische aspecten, zoals hormonen en het brein.

Voordeel van zo’n langlopend onderzoek, zegt Cillessen, is dat je verbanden kunt leggen tussen gebeurtenissen en situaties die jaren uit elkaar liggen. 'Je kunt deelnemers ook met terugwerkende kracht vragen naar hun kindertijd, maar ons beeld van het verleden is vaak gekleurd: soms te rooskleurig, soms te pessimistisch. De data uit longitudinaal onderzoek kun je zien als een soort dagboek. We kunnen echt teruglezen hoe een bepaalde situatie op dát moment was en welke factoren daarbij destijds allemaal een rol speelden. Die gegevens zijn veel betrouwbaarder.'

Eerste duizend dagen

In eerste instantie was het helemaal niet de bedoeling om de Nijmeegse kinderen zo lang te volgen. In 1998 zette hoogleraar Ontwikkelingspsychologie Marianne Riksen-Walraven de studie op. Ze schreef een projectplan voor twee jaar: door peuters te onderzoeken bij 15 en 28 maanden, wilde ze te weten komen welke invloed het gedrag en de achtergrond van ouders hebben op de ontwikkeling van hun kinderen. 'Dat daar iets belangrijks zit, voelde zij haarscherp aan', zegt Van den Berg.

Riksen-Walraven geldt als pionier op het gebied van onderzoek naar de vroegkinderlijke ontwikkeling. Tegenwoordig is voor dat vakgebied meer aandacht: in opvoedboeken wordt benadrukt hoe belangrijk de eerste duizend levensdagen van een mens zijn voor het verdere leven. 'Maar dat stond destijds nog minder in de belangstelling', benadrukt Van den Berg.

Waardevolle dataset

Dat het Nijmeegse onderzoek klein begint, heeft ook een praktische reden. Cillessen: 'Het is in de wetenschap vrijwel onmogelijk om financiering te krijgen voor een onderzoek dat langer dan een paar jaar duurt. Het gebeurt wel, maar dat zijn echt de uitzonderingen. Longitudinale studies worden daarom pragmatisch opgezet. We kijken telkens een paar jaar vooruit. Gaat het onderzoek goed en blijven de resultaten veelbelovend, dan zoek je fondsen om het project te verlengen.'

Toen Riksen-Walraven en haar promovendi rond het jaar 2000 de resultaten van hun onderzoek bekeken, beseften ze nog meer hoe waardevol de dataset is die ze in handen hadden. De 129 deelnemers kwamen uit alle lagen van de samenleving, en de gezinnen stonden heel verschillend in het leven. Dat is bij wetenschappelijk onderzoek vaak moeilijk voor elkaar te krijgen; meestal doen er relatief veel hoogopgeleide ouders mee. De onderzoekers waren benieuwd of ze de dingen die de kinderen in hun vroege jeugd meemaakten, ook konden koppelen aan hun latere ontwikkeling. Zo ontstond het plan om de deelnemers langer te volgen.

Toen Riksen-Walraven in 2014 met pensioen ging, nam Toon Cillessen als hoogleraar het stokje over. Later schoven ook Yvonne van den Berg en hersenonderzoeker Karin Roelofs aan bij het projectteam. Van de oorspronkelijke 129 deelnemers doen er 109 nog altijd trouw mee. Het team is intussen veertien ‘meetrondes’ verder. Zo’n ronde verloopt elke keer anders, vertelt Van den Berg. 'We gebruiken de instrumenten en methodes die het best passen bij een bepaalde levensfase. Telkens vragen we ons af: wat is de betrouwbaarste methode om een onderzoeksvraag te meten, gezien de leeftijd van de kinderen en hun vaardigheden?'

Neem het thema hechting, zegt ze. 'Als je wilt onderzoeken hoe een dreumes van vijftien maanden is gehecht, heeft het weinig zin om zo’n kind vragen te stellen. Dat moet je observeren met experimenten. Je vraagt bijvoorbeeld de moeder om even weg te gaan of laat een vreemde binnenkomen, en kijkt hoe het kind daarop reageert. Bij kinderen van vijf of zes jaar is het heel informatief om ze een tekening te laten maken. En pas later, als ze verbaal en cognitief sterk genoeg zijn, kun je hun direct vragen stellen in een interview of met vragenlijsten.'

De kracht van relaties

De NLS is een brede studie, maar de onderzoeksvragen gaan altijd over de impact van relaties op de ontwikkeling van kinderen. 'We weten dat positieve relaties goed voor je zijn', vertelt Cillessen. 'Kinderen die een positieve relatie hebben met hun ouders, leraren, broertjes en zussen en klasgenoten, doen het beter in het leven. Niet alleen op sociaal vlak, maar op allerlei terreinen. Ze zijn zelfs lichamelijk gezonder en hebben betere banen. De vraag is: hoe komt dat? En omgekeerd: welk risico lopen kinderen die zulke relaties níét hebben?'

De manier waarop ouders communiceren met hun kind van één à twee jaar oud, blijkt bijvoorbeeld van invloed op hoe populair en geliefd die kinderen later zijn. 'Een van onze studies gaat over hoe goed een vader of moeder is in het oppikken van de signalen van hun dreumes', vertelt Van den Berg. 'Aan de hand daarvan blijk je te kunnen voorspellen hoe kinderen op vijfjarige leeftijd omgaan met stressvolle situaties. Hoe beter de ouder de signalen van de dreumes oppikte, hoe veerkrachtiger dat kind later bleek. En ook: hoe aardiger het werd gevonden door leeftijdsgenoten.' Maar, voegt ze toe, het is niet zwart-wit. 'Zagen we bij vijftien maanden een negatievere relatie tussen ouder en kind, dan had het kind later meer moeite om zijn impulsen te controleren. Maar bizar genoeg voorspelde het óók dat ze op de basisschool populairder waren bij hun leeftijdsgenoten. Ze traden op de voorgrond, namen de leiding – kortom, ze waren cooler. Een ‘negatieve’ ervaring in de vroege kindertijd kan dus later ook weer leiden tot iets ‘positiefs’.'

Overigens is populariteit niet per se een rooskleurige voorspeller van je latere gezondheid, vult Cillessen aan. 'Populair zijn kan ook stress opleveren. En sommige populaire leerlingen zijn pesters. Populair zijn is dus niet per se hetzelfde als altijd aardig gevonden worden, zeker niet op de middelbare school.'

Pesten en stress

De Nijmeegse onderzoekers ontdekten verder dat kinderen die gepest worden, een biologisch stresssysteem hebben dat anders is afgesteld. 'Zulke kinderen hebben op gewone schooldagen een veel hogere stressrespons', zegt Van den Berg. 'Dat betekent dat ze veel heftiger reageren op zo’n schooldag.' En dat is niet het enige, vult Cillessen aan: “We hebben ook de wisselwerking onderzocht tussen negatieve ervaringen in de vroege kindertijd – bijvoorbeeld gepest worden, een slechte relatie met je ouders of weinig vrienden hebben – en de rijping van je hersenen. Daar blijkt inderdaad een verband tussen te zijn. Zulke ervaringen hebben een negatief effect op de hersenontwikkeling.'

Van den Berg: 'Het blijft mij elke keer weer verbazen hoe krachtig en belangrijk de relatie van kinderen met hun primaire verzorger is in de eerste levensjaren. Ergens denk je toch: het is maar zo’n klein baby’tje, wat krijgt die er nou van mee? Maar die vroege relatie met de vader of moeder heeft zo’n grote impact. Zelfs bij de deelnemers nú zie je nog hoe voorspellend bepaalde dingen bleken van toen ze vijftien maanden oud waren. Moet je nagaan, dat is bijna 25 jaar later.'

Covid-pandemie

Om te bepalen wanneer ze deelnemers uitnodigen voor een nieuwe meetronde, kijken de onderzoekers in de eerste plaats naar de levensfase. 'We onderzoeken de primaire sociale relaties in elke levensloop', vertelt Cillessen. “Dat zijn eerst de ouders of verzorgers. Later ook de kinderopvang, leraren, vriendjes en een grotere groep leeftijdsgenoten. Rond negen jaar zijn vrienden bijvoorbeeld heel belangrijk. En we wilden natuurlijk de overgang naar de middelbare school bestuderen, bij twaalf à dertien jaar. Nu zijn de deelnemers volwassen, en wordt de rol van een liefdespartner – en straks het eigen gezin – steeds groter.'

Niet alle gebeurtenissen laten zich voorspellen. Toen in maart 2020 de Covid-pandemie uitbrak, zette het team in recordtempo een nieuw projectplan in de steigers. Van den Berg: 'Doordat wij al jaren alle relaties van onze deelnemers in kaart hadden gebracht, konden we ontdekken dat met name de relatie met de moeder bepaalde hoe stressvol iemand een lockdown ervoer. Hoe beter de relatie met hun moeder, hoe minder heftig de pandemie voor deelnemers was – zelfs in het volwassen leven.'

De wetenschappers denken ook na over wat ouders, leraren en andere opvoeders kunnen doen om de relaties van kinderen te verbeteren, bijvoorbeeld op school. Van den Berg heeft een project dat Stoeltjesdans heet. Dat helpt leraren om meer zicht te krijgen op wat zich in de klas afspeelt tussen scholieren. Alle leerlingen vullen een korte vragenlijst in: wie is populair, wie is behulpzaam, wie roddelen er? 'De resultaten geven een beeld van de sociale dynamiek in de klas. Aan de hand van de testresultaten maakt het softwareprogramma Stoeltjesdans bovendien meteen een klassenindeling, gebaseerd op wetenschappelijke inzichten.'

Verjaardagskaartjes

In hoeverre is een studie als de NLS uniek in de wereld? Er bestaan vergelijkbare studies, zeggen de onderzoekers, maar die zijn bijna op één hand te tellen. Van den Berg: 'Je hebt bijvoorbeeld een grote Europese longitudinale studie, waarvoor tienduizend deelnemers al jaren worden gevolgd. Maar vanwege dat grote aantal deelnemers zie je dat de diepgang en nuance van het onderzoek stukken minder zijn. Observaties zoals wij die doen, zijn praktisch niet haalbaar met duizenden deelnemers. Dat kost te veel tijd.'

De NLS valt of staat sowieso met het enthousiasme van de deelnemers, benadrukt Van den Berg. Zij en haar collega’s steken dan ook veel tijd en moeite in die relatie. Op hun verjaardag krijgen deelnemers een kaartje, zo nu en dan bellen de onderzoekers hen even, en als ze hebben meegedaan aan een onderzoek, krijgen de deelnemers een cadeautje. 'Besef wel: van kleins af aan komen we in hun leven, thuis en op school. We nodigen hun vrienden uit voor onderzoek. En we vragen ze het hemd van het lijf, over hele persoonlijke dingen. Het minste dat je dan kunt doen, is ze een beetje leren kennen. Ik ben echt verrast over hoe betrokken onze deelnemers zijn. En zonder deelnemers geen onderzoek. Dus als de helft afhaakt, zullen we stoppen.'

Nieuwe generatie

Hoe ziet de toekomst van de NLS eruit? 'Wat mij betreft kunnen we nog wel even door', zegt Cillessen. 'Er komt weer een interessante fase aan: de deelnemers ontwikkelen carrières, ze studeren af, beginnen gezinnen. Daar ben ik heel benieuwd naar. Het zou interessant zijn om ook de volgende generatie te betrekken bij het onderzoek. Gaan onze deelnemers hetzelfde met hun kinderen om als hun ouders vroeger met hen?'

Van den Berg zou graag meer leren over de interactie van volwassenen met leeftijdsgenoten. 'We weten dat leeftijdsgenoten ook op latere leeftijd belangrijk zijn. Maar hebben mensen bijvoorbeeld één goede vriend, of een hele groep? Ik ben onwijs benieuwd wat de impact van zulke relaties is. Welke voorspellende waarde heeft dat voor andere gebieden in hun leven? Is er bijvoorbeeld een verband met hoe ze omgaan met hun struggles?'

Met deze nieuwe fase breken voor het eerst ook praktische uitdagingen aan. Van den Berg: 'Tot nu toe leken de levens van de kinderen vrij veel op elkaar: ze woonden bij hun ouders, gingen naar school en daarna studeren. Maar je ziet dat hun wegen steeds meer uiteenlopen. We kunnen moeilijk zeggen: als jullie nou allemaal in 2026 je eerste kind krijgen, dat is handig voor ons. Zo ook met huwelijken en ziektes – we kunnen voorspellen dát het gaat gebeuren, maar niet bij wie en wanneer. Dat betekent dat we nu al moeten bedenken wat we straks willen onderzoeken. Zolang het wetenschappelijk zinvol is en de deelnemers enthousiast zijn, doen wij wat we kunnen om de studie voort te zetten.'

John KistermannComment