Tips & onderzoek voor een betere communicatie
Hoe mensen hun spraak kunnen ‘controleren’
Scientas 27 juni 2022
Er zijn zo’n zevenenhalf miljard mensen op deze wereld, maar geen twee van hen spreken op precies dezelfde manier. Met verschillende experimenten onderzocht taalwetenschapper Chen Shen hoe sprekers hun spraakproductie controleren en verbeteren, zodat de communicatie soepel verloopt.
Geen twee mensen spreken op precies dezelfde manier, zelfs sprekers van dezelfde taal, leeftijd, geslacht en dialectvariant niet. Zo kunnen sprekers verschillen in hoe snel ze spreken, in hoe duidelijk ze spreken, of in hoe vaak ze struikelen over hun eigen woorden.
Sprekers kunnen hun spreekstijl ook aanpassen aan de situatie of de omgeving waarin ze communiceren. Zo moeten sprekers vaak harder praten in rumoerige restaurants of duidelijker articuleren als hun gesprekspartners slechthorend zijn, om ervoor te zorgen dat hun boodschap goed wordt begrepen.
Maar niet alle sprekers zijn even goed in staat om hun spraak te ‘verrijken’ voor luisteraars. Het onderzoek van taalwetenschapper Chen Shen gaat in op de vraag hoe sprekers hun spraak kunnen aanpassen om aan verschillende (communicatieve) vereisten te voldoen.
Verband tussen articulatie en cognitie
In haar onderzoek nam Shen de individuele verschillen in de spraakproductie van sprekers aan de hand van empirische studies onder de loep. De focus lag daarbij op de zogenaamde 'late stadia' van spraakproductie, zoals articulatie.
In het eerste deel van haar studie onderzocht Shen of er een verband bestaat tussen articulatie en de cognitieve controlevaardigheden van haar proefpersonen. ‘Met andere woorden, is je articulatie beter als je meer gefocust kan blijven op het doel ondanks dat er afleiding is?’ legt Shen uit. ‘Eerder onderzoek suggereert dat er geen verband is, omdat de late stadia van spraakproductie grotendeels automatisch zouden verlopen. Maar er zijn ook studies die laten zien dat er wél een verband is.’
Spreektaken
De proefpersonen moesten allereerst twee spreektaken uitvoeren: een ‘tongbreker’-taak en een DDK-taak. In de tongbrekertaak – die vaak in psycholinguïstische studies gebruikt wordt - moesten de proefpersonen elk vier Nederlandstalige tongenbrekerzinnen zo snel mogelijk en zo accuraat mogelijk uitspreken, met vijf tot acht herhalingen per zin. Bijvoorbeeld: 'Ik bak een plak bakbloedworst'.
Tijdens de DDK-taak (diadochokinetic) – die vaak in klinisch onderzoek gebruikt wordt - werden de proefpersonen aangemoedigd om één lettergreep of een opeenvolging van meerdere lettergrepen zo snel en accuraat mogelijk te herhalen, gedurende 10 seconden. De proefpersonen moesten in totaal drie herhalende ('papapa...', 'tatata...', en 'kakaka...') en vier afwisselende stimuli uitspreken ('pataka...', 'katapa...', 'kapotte...', en 'paketten...'), waarbij de laatste twee afwisselende stimuli echte Nederlandse woorden waren.
De data van de twee spreektaken legde Shen naast de resultaten van drie cognitieve taken die haar proefpersonen ook uit moesten voeren, waarmee hun executieve controlevaardigheden werd gemeten (voor de nieuwsgierige lezer: de Flanker-inferentietaak, de Letter-number switching-taak en de Operation Span-taak). Wat bleek: de deelnemers die beter scoorden op de Letter-number switching-taak waren beter in staat om DDK-stimuli en tongbrekerzinnen in een snel tempo te herhalen. ‘Bovendien werden DDK-stimuli met echte woorden nauwkeuriger geproduceerd dan ‘nonsens’ DDK-stimuli en de grootte van dat verschil hing samen met het cognitieve schakelvermogen van de sprekers’, zegt Shen. ‘Daaruit blijkt een verband tussen maximale spreeknauwkeurigheid en cognitieve controle, wat suggereert dat late stadia van spraakproductie ook samenhangen met cognitieve controle.’
Achtergrondlawaai
In een ander deel van haar onderzoek onderzocht Shen in welke mate sprekers hun spraak aanpassen in een lawaaiige omgeving. Dit soort spraak vereist extra vocale inspanning van sprekers, met mogelijk vocale vermoeidheid en verminderde vocale functie tot gevolg. In een nieuwe taak moesten de 78 proefpersonen 48 zinnen voorlezen in hun gebruikelijke spreekstijl, en in een conditie waarin ze de instructie kregen om duidelijk te spreken terwijl ze luide geluiden hoorden via een koptelefoon. De uitgesproken zinnen van de proefpersonen werden beoordeeld met een bepaalde computermetriek (de zogenaamde HEGP-metriek), die voorspelt hoe verstaanbaar de spraak van de spreker zou zijn geweest voor luisteraars.
De resultaten tonen aan dat, ondanks de grotere inspanning die nodig is om ‘verrijkte’ spraak te produceren, sprekers over het algemeen in staat waren om hun spraakaanpassingen niet alleen vol te houden, maar zelfs te verbeteren in de loop van het experiment. Shen: ‘Hoewel de geteste sprekers onmiddellijk luider, langzamer en duidelijker spraken in de lawaaiconditie, waren zij in staat om te blijven verbeteren. Dit kan goed nieuws zijn voor slechthorenden, omdat het lijkt te suggereren dat een duidelijke spreekstijl, in ieder geval tot op zekere hoogte, trainbaar is.’
Corpora
De resultaten van Shens onderzoek laten zien dat de spraakprestaties van individuele sprekers samenhangen met hun cognitieve vaardigheden en spreektaakeisen.
Bovendien bleken sprekers een dynamisch patroon van spraakaanpassing te vertonen in rumoerige spraakomstandigheden. De data die Shen voor dit onderzoek verzamelde zijn gepubliceerd in twee open-access corpora. De twee corpora - het Radboud Maximum Speech Performance Corpus (RaMax) en het Radboud Lombard Corpus (RaLoCo) openen mogelijkheden om meer vragen te beantwoorden over verschillen tussen sprekers in uiteenlopende spreekcondities, en de effecten daarvan op luisteraars.